Betrouwbaar | Delen van kennis

Detailwijziging beïnvloedt EPC (1)

November 2012 - De Aannemer

Advies: laat een marge inbouwen.

Met de invoering van het Energielabel Nieuwbouw moet men oppassen met het wijzigen van details tijdens de uitvoering van een werk. Dat kan een nadelige invloed hebben op de EPC en dus het Energielabel. Als wordt afgeweken van de uitgangspunten in de EPC-berekening, is het verstandig de EPN-adviseur te raadplegen.

Met ingang van 1 juli 2013 zal het Energielabel Nieuwbouw ingevoerd worden. Dit houdt in dat de EPC (energieprestatiecoëfficiënt) gekoppeld wordt aan een energielabel. Voor een EPC tot en met 0,80 is inmiddels bekend welk label bij welke coëfficiënt hoort (zie afbeelding 1). Voor gebouwen die vanaf 1 juli 2013 opgeleverd worden zal het energielabel bepaald moeten worden. Hiervoor dient tijdens de bouw een bouwdossier aangelegd te worden en zal een gecertificeerd EPN-adviseur een controle van dit dossier en van het gebouw uit moeten voeren om het definitieve label vast te stellen. Dit geldt dus ook voor complexen die nu gebouwd worden en na 1 juli 2013 opgeleverd worden. Als bijvoorbeeld voor een woning een EPC van 0,6 berekend is (huidige wettelijke eis), dan hoort hier een energielabel A++ bij. Is de woning niet conform de uitgangspunten in de EPC gebouwd (wat door de EPN-adviseur gecontroleerd wordt), dan dient de EPC aangepast te worden. Het gevolg kan zijn dat de EPC hoger wordt dan 0,60. Men voldoet dan dus feitelijk niet meer aan het Bouwbesluit. Ook zal dit betekenen dat het energielabel mogelijk A+ is in plaats van A++, een klasse lager. Hier heeft een koper of opdrachtgever echter niet voor getekend.  

Bouwmethode
Zoals aangegeven in een eerder artikel in Aannemer, dient men op te passen met het wijzigen van detailleringen. Dit geldt vooral als voor het bepalen van de EPC gebruik is gemaakt van de nauwkeurige methode voor het berekenen van lineaire warmteverliezen. Als men voor de forfaitaire methode heeft gekozen, heeft het wijzigen van details geen invloed op de EPC. Niet alleen op detailniveau, maar ook op gebouwniveau kunnen wijzigingen invloed hebben op de EPC. Als een steenachtige woning wordt vergeleken met een houtskeletbouw woning, is ook een aanzienlijk verschil in de EPC zichtbaar. Als men namelijk twee woningen beschouwt met exact dezelfde installaties, dezelfde forfaitair berekende details en gelijke Rc-waardes, kan er een EPC-verschil van meer dan 0,10 ontstaan door de verschillende bouwmethoden. Hierbij trekt de woning volledig opgebouwd uit houtskelet aan het kortste eind.  

Luchtdicht bouwen
Een onderwerp dat steeds meer aandacht krijgt is luchtdicht bouwen. Uit een woning met veel en/of grote luchtlekken, ontsnapt warmte (in de wintersituatie). Dit betekent dat de verwarming in de winter meer energie verbruikt. Luchtdicht bouwen is daarom ook in de berekening van de EPC meegenomen in de vorm van een Qv10-waarde. Dit is de 'meetwaarde voor infiltratie'. Deze waarde kan handmatig worden ingevoerd of men kan kiezen voor een forfaitaire waarde. De forfaitaire waarde is afhankelijk van het type woning/gebouw. Als handmatig een waarde wordt ingevoerd (afhankelijk van detaillering, woningtype, ventilatiesysteem e. d. ) zal deze waarde in de uitvoering gecontroleerd moeten worden. Dit kan worden gedaan met behulp van een 'luchtdichtheidstest'. Een test waarbij de woning op over- en onderdruk wordt gezet en waar vervolgens met verschillende meetwaarden een Qv10-waarde berekend kan worden. Deze meetwaarde (lager of hoger dan uitgangspunt berekening) dient in de EPC verwerkt te worden voor het opstellen van het definitieve energielabel en kan bij tegenvallende resultaten zorgen voor een te hoge EPC en lagere labelklasse.

Thermische isolatie
De eisen met betrekking tot thermische isolatie zijn in het nieuwe Bouwbesluit aangescherpt. De warmteweerstand (Rc-waarde) van uitwendige scheidingsconstructies dient minimaal 3,5 m2. K/W te zijn en de warmtedoorgangscoëfficiënt (U-waarde) van ramen, deuren, kozijnen enz. mag maximaal 2,2 W/m2. K zijn. Bij de berekening van de EPC worden doorgaans hogere Rc-waardes en lagere U-waardes ingevoerd. Als voor een dak een Rc-waarde van 5,0 wordt ingevoerd en men een dakplaat toepast met een Rc-waarde van 3,5, voldoet men aan het Bouwbesluit met betrekking tot de thermische isolatie. Dit heeft echter wel effect op de EPC, deze wordt minder goed. Als deze hoger wordt dan 0,60 betekent dit dat men wederom in een lagere labelklasse terechtkomt. Voor kozijnen is de U-waarde (1/Rc) van belang. Voor raamkozijnen is deze opgebouwd uit de U-waarde van het kozijnhout en de U-waarde van het glas. Tegenwoordig wordt vaak HR++-glas toegepast. Echter het ene HR++-glas is het andere niet. Er bestaat HR++-glas met een U-waarde van 1,0 en ook met een U-waarde van 1,2. De situatie kan ontstaan dat in de EPC-berekening gekozen is voor HR++-glas met een U-waarde van 1,0 maar dat men glas toepast met een U-waarde van 1,2. Dan kan het zijn dat de U-waarde voor het kozijn nog steeds lager is dan 2,2 maar dat de EPC niet meer klopt, omdat dit glas minder goed isoleert.

Marges
Als er wordt afgeweken van de uitgangspunten in de EPC-berekening, is het verstandig de EPN-adviseur te raadplegen of dit een ongunstig (of gunstig) effect heeft op de EPC. En of verwacht wordt dat het beoogde label nog steeds gehaald wordt. Geef de EPN-adviseur de opdracht mee om niet op de grens te gaan zitten, maar laat een marge inbouwen van een aantal honderdste. Hiermee is het risico minder groot dat men bij constatering van afwijkingen in een andere labelklasse terechtkomt. Een opstapeling van 'ongunstige' wijzigingen dient uiteraard vermeden te worden.

Ing. E. (Edwin) Bosma

figuur 01 figuur 01  figuur 02 figuur 02  figuur 03 figuur 03  figuur 04 figuur 04