Numerieke bepalingsmethode koudebruggen.
Aannemers die staan voor kwaliteitsbouw, zullen bij de berekening van warmteverliezen kiezen voor de numerieke bepalingsmethodes voor koudenbruggen. Maar pas op met wijziging van detailleringen, want die kunnen effect hebben op de uitkomst van de EPG-berekening.
De energieprestatienorm van gebouwen (EPG) is een nieuwe, overkoepelende bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen. Deze EPG-berekening is hét uitgangspunt voor het te bouwen object als het gaat om de energieprestatie, maar ook als het gaat om de toe te passen installaties en detailleringen. In de berekening zijn soms productmerken en typen aangegeven met de daarbij behorende specificaties. Ook kunnen er waarden in de berekening ingevoerd worden, die afkomstig zijn van referentiedetails of van een koudebrugberekening die is gemaakt op basis van een ontwerpdetail. In dit artikel richten we ons op dit laatste. Het is dan wel belangrijk te beseffen dat als we in de EPG-berekening zulke exacte berekende waarden van de koudebruggen van detailleringen gebruiken, we niet meer zonder risico dat detail kunnen wijzigen.
Lineaire warmteverliezen
Door de gevelconstructie van een gebouw ontstaan warmteverliezen. Dat komt doordat er een warmteoverdracht plaats vindt op de plek van de aansluitingen van verschillende constructieonderdelen. Deze aansluitingen worden in de EPG omschreven als lineaire koudebruggen. Op afbeelding 1 en 2 is een lineaire koudebrug te zien met een concentratie in de hoek. Deze lineaire koudebruggen veroorzaken lineaire warmteverliezen. De hoogte van het warmteverlies via een koudebrug wordt aangegeven door middel van een warmtedoorgangscoëfficiënt, oftewel de psi-waarde.
Forfaitaire methode
Er zijn twee methoden voor de berekening van deze koudebruggen c. q. lineaire warmteverliezen: de forfaitaire methode en nauwkeurige methode. De forfaitaire methode wordt beschreven in hoofdstuk 13 van de NEN 1068. Bij deze methode wordt er door het berekeningsprogramma een toeslag gegeven op de ingevoerde U- en Rc-waarden. Dit betekent dat het programma automatisch extra warmteverlies berekent dat door de koudebruggen ontstaat. In de forfaitaire methode wordt er met 'veilige' waarden gerekend. Dat wil zeggen: met een extra marge. Hierdoor kun je snel een EPG-berekening maken en kunnen de detailleringen gemakkelijk worden aangepast tijdens de ontwerp- of uitvoeringsfase, zonder dat dit invloed heeft op de uitkomst van de EPG-berekening. Voor de oplegging van de beganegrondvloer worden dan alleen maar de werkelijke lengtes ingevoerd.
Nauwkeurige methode
Bij de nauwkeurige of uitgebreide methode wordt er niet alleen met de werkelijke lengte van lineaire koudebruggen gerekend, maar ook met de werkelijke warmteverliezen van de lineaire koudebruggen. De waarden van deze warmteverliezen (psi-waarden) zijn bij de beganegrondvloeroplegging berekende waarden. Deze kunnen zelf worden berekend; op afbeelding 3 is het optische resultaat van een dergelijke berekening te zien. Ook kan er gebruik worden gemaakt van de SBR-referentiedetails. Je hebt dan een standaard detail dat wel voor het betreffende werk moet passen. Deze methode levert een nauwkeuriger beeld op van de werkelijkheid. Een ander belangrijk voordeel van deze methode is dat de opdrachtgever een betere kwaliteit geleverd krijgt, omdat deze methode alleen zinvol is als de kwaliteit waarmee de forfaitaire methode rekent. Kortom: als een aannemer kwaliteit, comfort en gezondheid belangrijk vindt, is de numerieke bepalingsmethode de enige goede methode.
Psi-waarden bepalen
De psi-waarde (warmteverlieswaarde) voor een beganegrondvloeroplegging kan op verschillende manieren worden bepaald:
- Berekenen volgens de NEN 1068. Met behulp van de numerieke bepalingsmethode uit NEN 1068 kan de psi-waarde van een specifiek detail worden berekend. Deze wordt danin de EPG-berekening ingevoerd, waardoor je de kwaliteit van het detail beloond krijgt in een lagere EPG-waarde. Hierbij wordt dus een specifiek detail berekend; bij wijziging moet deze opnieuw worden berekend;
- Door gebruik te maken van een standaard SBR-referentiedetail. Ook is het mogelijk om de psi-waarden van referentiedetails uit de SBR-publicatie 'SBR-referentiedetails; Bouwtechnische details voor energie-efficiënte woningbouw' te gebruiken. We kunnen dan de bij het detail behorende waarden in de EPG-berekening invoeren en benutten het voordeel van deze detaillering. Indien de werkelijke detaillering enigzins afwijkt van de details uit deze SBR-publicatie moet een toeslag van 25% op de psi-waarde gehanteerd worden.
Consequenties
Wie tijdens een bouwproces een detail wil aanpassen, moet weten of dit consequenties heeft voor de energieprestatie van een gebouw. Het is dus een noodzaak dat een EPG-berekening wordt gelezen door degene die een wijziging wil doorvoeren. Ook bij het uitvoerend personeel moet het bekend zijn dat een aanpassing op het werk consequenties kan hebben voor de energieprestatie. De gevolgen kunnen groot zijn wanneer de woning wordt opgeleverd en de EPG-berekening niet meer blijkt te kloppen. Als deze gevolgen te wijten zijn aan de detaillering zoals bij de vloeroplegging, is er achteraf weinig meer te doen om dit te herstellen. De berekende EPG-coëfficiënt zal hoger uitvallen, waardoor de woning niet meer aan de wettelijke eisen voldoet. Pas dus op met het wijzigen van details, want misschien klopt dan de EPG niet meer.
M. J. (Michiel) Vlieg